Ezra
Ezra was één van de eerste jongens die in het dorp kwam wonen. Nauwelijks 6 jaar oud (hij werd geschat op 6 jaar oud, zijn feitelijke leeftijd is onbekend) en aan zijn lot overgelaten. Zijn moeder en vader waren beiden overleden, zijn broer was nergens te bekennen. Hij was alleen en ongewenst door zijn dorpsgenoten. Hij jaagde op insecten en ratten voor eten. Zulk een hard leven op zo'n jonge leeftijd is niet in te beelden. Hij schuilde onder een kippenren tegen regen. Hij leed aan hevige ondervoeding, tuberculose en schurft.
​
Op het moment dat Ronny bij zijn dorp aankwam, begon het leven van Ezra te veranderen. Terwijl Ronny in de rivier aan het baden was, zag hij Ezra in de verte staan. Hij maakte vrienden met Ezra, die in eerste instantie aarzelde om met Ronny te spreken. Vaak had hij gehoord, dat wanneer hij ondeugend was, hij aan 'de witte man’ gegeven zou worden. Ronny nam Ezra mee naar het dorpshoofd, die de situatie uitlegde. Ronny vroeg of hij Ezra met zich mee mocht nemen, duidelijk makend dat hij niet terug naar het dorp zou gaan, maar dat Ezra bij hem zou gaan wonen. Het antwoord van het dorpshoofd was: “Neem maar mee, wij willen hem niet.” Ronny pakte Ezra op en gaf hem een knuffel. Wetende dat dit de hand van God was. Aangekomen bij Ronny’s huis kreeg Ezra een rondleiding in zijn nieuwe huis en werd hij aan zijn nieuwe familie voorgesteld. De eerste maaltijd at Ezra terwijl hij zijn bord bewaakte. Het was zijn eerste fatsoenlijke maaltijd in jaren.
​
Ronny nam Ezra mee naar de dokter. Dit was anders dan de dokter die Ezra gewend was, er werd geen zwarte magie gebruikt dit keer, geen angst werd hem opgezadeld. Deze dokter was bewogen met Ezra. Na zijn onderzoek wendde de dokter zich naar Ronny en zei “Als u dit kind hier niet gebracht had vandaag, zou hij binnen een week overleden zijn.” Medicatie werd gegeven en een behandelings-plan, een planning voor de maaltijden om er zeker van te zijn dat hij niet te veel zou eten in korte tijd, omdat hij blijkbaar leed aan ernstige ondervoeding.
​
Na verloop van tijd begon Ezra zich gezonder te voelen en er ook beter uit te zien. Hij begon te stralen en te genieten van het leven met zijn nieuwe familie. Op een dag kwam Ezra naar Ronny, die hij Bapak (=papa) noemt, en vertelde over zijn oudere broer, Arip, en vroeg of hij bij hun kon komen wonen. Ronny ging terug naar Ezra’s dorpje en zocht naar Arip. Het dorpshoofd vertelde dat Arip de jungle ingegaan was om eten te zoeken. Ronny wachtte, maar er was geen teken van Arip. Drie keer is Ronny naar het dorp geweest, op zoek naar Arip, maar elke keer kreeg hij hetzelfde te horen: “Arip is in de jungle op zoek naar eten.” Ronny had het vermoeden dat Arip niet meer leefde.
​
Een paar jaren later gebeurde er echter iets bijzonders. Antan, een van de andere jongens, en een van Ezra’s nieuwe broers, was van plan om naar huis te gaan en zijn moeder en familie te bezoeken. Het was dichtbij Ezra’s dorpje en behoorde bij dezelfde stam als waar Ezra vandaan kwam. Terwijl Antan op een dag in de jungle op zoek was naar eten kwam hij iemand tegen die hij niet verwacht had tegen te komen. Arip! Hij omhelsde Arip en vertelde hem dat wij naar hem gezocht hadden en dat Ezra gezond en wel was. Zij kregen goedkeuring van het dorpshoofd om terug te keren en Arip werd herenigt met Ezra en ontmoette zijn nieuwe familie.
Ezra en Arip waren in de gelegenheid om weer samen te zijn en samen op te groeien. Ze sliepen onder comfortabele omstandigheden, kregen drie maaltijden per dag, onderwijs en boven alles kregen zij onderwijs over Jezus en hoe geliefd zij zijn door Hem. Al snel aanvaardden ze beiden Jezus in hun hart.
​
Vandaag de dag woont Ezra nog steeds in Living Waters Village. Arip heeft een job buiten de ministry. Zij hebben beiden hun onderwijs afgerond en dienen nu de Heer met verschillende verantwoordelijkheden. Ezra bemoedigt en helpt andere nieuwe kinderen die in Living Waters Village komen wonen. Hij heeft de gelegenheid om te getuigen hoe God in hun leven gewerkt heeft en hen weer bij elkaar gebracht heeft. Ze zijn beiden een zegen voor de mensen om hen heen, en een levend wonder, vooral voor hun dorpelingen die Ezra en Arip al jaren geleden hadden opgegeven.
‘Ik denk vaak terug aan dat moment in de rivier. Aan 'die vreemde witte man' die zich aan het baden was. Ik ben God zo dankbaar dat onze wegen kruisten die dag! Voor mij was hij als een engel van God gezonden naar de wilde jungle. Hij nam mij, een verhongerende zesjarige, hield van mij, voedde mij en hielp mij genezen. Ook vandaag zorgt Bapak nog steeds voor mij’- Ezra